Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA4398

Datum uitspraak2007-05-07
Datum gepubliceerd2007-05-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/2965
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening toegekende huursubsidie ivm geen verblijfsstatus. Onjuist beoordelingskader; onzorgvuldig plus motiveringsgebrek. Minister diende 1) vast te stellen of Hs terecht is toegekend 2) de grondslag voor de intrekking en de terugwerkende kracht tte benoemen 3) een belangenafweging te maken ten aanzien van de vraag of daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/2965 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 7 mei 2007 inzake [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit). 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 21 februari 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht. Namens verweerder is verschenen mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag. Feiten en standpunten van partijen 2.1 Bij besluit van 26 juli 2005 heeft verweerder de hoogte van de aan eiseres toegekende huursubsidie gewijzigd en bepaald dat eiseres in de periode 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 recht had op huursubsidie tot een hoogte van € 1.052,34. Bij besluit van 28 februari 2006 heeft verweerder dat besluit herzien en bepaald dat eiseres met ingang van 1 juli 2005 geen recht had op huursubsidie en dat zij het teveel ontvangen bedrag van € 1.052,34 moet terugbetalen. Het tegen laatstgenoemd besluit gerichte bezwaar is door verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. 2.2 Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen omdat bij de belangenafweging geen rekening is gehouden met de zwakke financiële positie van eiseres, die de verzorging heeft over haar minderjarig kind. Bij die belangenafweging had verweerder onder meer in aanmerking moeten nemen de rechtstreeks werkende bepaling van artikel 27, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK). Eiseres zal als gevolg van het bestreden besluit in ernstige financiële problemen komen, waardoor ook de belangen van haar kind worden geschaad. 2.3 Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat een beroep op de bepalingen van het IVRK niet kan afdoen aan de omstandigheid dat iemand die niet rechtmatig in Nederland verblijft, geen aanspraak kan maken op huursubsidie. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van verweerder, in aanvulling op het bestreden besluit, verklaard dat de wettelijke grondslag van dat besluit is gelegen in artikel 10, aanhef en onder a, ten tweede, van de Huursubsidiewet (hierna: Hsw). Voor een belangenafweging is in dit verband geen plaats. Weliswaar kent artikel 26 van de Hsw een hardheidsclausule, maar deze ziet niet op een situatie als de onderhavige zodat aan die hardheidsclausule geen toepassing kon worden gegeven. 2.4 Niet in geschil is dat eiseres in het verleden een verblijfsvergunning heeft gehad, maar dat deze op enig moment is ingetrokken. Eiseres beschikte in elk geval op de peildatum, 1 juli 2005, niet over een titel voor rechtmatig verblijf in Nederland. Overwegingen 2.5 Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, ten tweede, van de Hsw, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit en voor zover thans van belang, wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder op de peildatum vreemdeling is en rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). 2.6 Krachtens artikel 36, eerste lid, van de Hsw kan de minister van VROM de huursubsidie herzien als deze is toegekend in afwijking van de Hsw of de daarop berustende bepalingen, of als gevolg van het niet naleven van de informatieplicht van de subsidieaanvrager. Ingevolge het tweede lid kan aan een dergelijk besluit terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest, dan wel als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, dan wel als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het derde lid kan de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister van VROM stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast. 2.7 De rechtbank stelt vast dat de grief van eiseres zich richt tegen het achterwege laten van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van de herziening van de beslissing waarin het recht op huursubsidie aan eiseres werd toegekend, alsmede de daaruit voortvloeiende terugvorderingbeslissing. 2.8 Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd, voor zover van belang, dat de aanvraag van eiseres op grond van artikel 10 van de Hsw is afgewezen nu zij niet beschikte over een verblijfsstatus als vreemdeling. De rechtbank begrijpt de term 'aanvraag' als een kennelijke verschrijving, nu geen sprake is van een aanvraag maar van een ambtshalve genomen herzieningsbesluit. Uit de motivering van het bestreden besluit en de toelichting ter zitting blijkt verder, zoals hiervoor overwogen, dat verweerder van oordeel is dat geen belangenafweging, in het kader van het IVRK kan worden gemaakt, omdat de hardheidsclausule van artikel 26 van de Hsw daarvoor geen mogelijkheid biedt in relatie tot artikel 10 van de Hsw en voorts dat eventuele rechtstreekse werking van het IVRK niet kan leiden tot een recht op subsidie op grond van de Hsw. 2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee slechts beoordeeld of aan eiseres terecht huursubsidie is toegekend. Die vraag heeft verweerder ontkennend beantwoord, verwijzend naar de bepaling van de Hsw op grond waarvan, kort gezegd, vreemdelingen zonder verblijfsstatus geen aanspraak kunnen maken op huursubsidie. Deze constatering is op zichzelf juist, maar vormt slechts de eerste stap bij de totstandkoming van een herzieningsbeslissing op grond van de Hsw. 2.10 Indien de minister in een zodanige situatie tot terugvordering van de ten onrechte toegekende en uitbetaalde subsidie wenst over te gaan, is hij immers op grond van de bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 36 van de Hsw tot een nadere beoordeling gehouden. In de eerste plaats dient de minister nog te beoordelen op grond van welke van de in het tweede lid van artikel 36 genoemde gevallen aan de beslissing tot herziening terugwerkende kracht kan worden verleend en voorts of hij tot het verlenen van terugwerkende kracht wenst over te gaan. De daarbij aan de orde zijnde beoordeling en belangenafweging dient kenbaar in het daarop volgende besluit te zijn neergelegd. In de tweede plaats dient de minister een belangenafweging te maken ten aanzien van de vraag of daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Indien tot invordering wordt overgegaan zal vervolgens de hoogte van het bedrag moeten worden vastgesteld, eveneens met inachtneming van de betrokken belangen. 2.11 Of het bestreden besluit is gegrond op een belangenafweging zoals hiervoor omschreven, kan de rechtbank gelet op de inhoud van het besluit niet vaststellen. Het voorgaande leidt dan ook tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, en onvoldoende deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd. De rechtbank zal gelet daarop, onder gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en bepalen dat verweerder een nieuw besluit neemt. 2.12 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt x € 322,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt x € 322 voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het bestreden besluit, 3.3 bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak aan partijen is bekendgemaakt een nieuw besluit dient te nemen, 3.4 bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht ad € 38,- aan haar vergoedt, 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank. Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2007. De griffier: De rechter: mr. O. Veldman mr. M.P. Gerrits-Janssens Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.